In de 16e eeuw werden de 17 provincies van de Nederlanden (het huidige Nederland, België en de noordelijke delen van Frankrijk) verenigd en bestuurd door Karel V en later door zijn opvolger Filips II, heer der Nederlanden en tegelijkertijd koning van Spanje. In de loop van deze eeuw werd een groot deel van de bevolking protestants, terwijl onder leiding van de met het hof in Brussel verbonden prinsen van Oranje-Nassau, met name Willem I, een revolutie uitbrak tegen de Spaanse overheerser.
Nadat de Nederlanden in 1581 de soevereiniteit van de koning van Spanje hadden afgewezen, riepen zij een Republiek uit met Den Haag, de residentie van de voormalige graven van Holland, als zetel van de Staten-Generaal van de Verenigde Provinciën. De provincies waren autonoom, behalve in buitenlandse zaken (inclusief oorlogen).
De provincies Holland, Zeeland en Utrecht vroegen Prins Willem I van Oranje-Nassau om hun “Stadhouder” te worden. Zo wordt Willem de Zwijger beschouwd als de “Vader des Vaderlands”.
De Nederlands hervormde kerk (Nederlands hervormde kerk) was de officiële kerk van de Republiek.
Veel protestanten in tien zuidelijke provincies, waar de revolutie was mislukt, vluchtten naar de Republiek; de meesten van hen waren Franstalig (Walen). De Nederlandse regering verordonneerde dat in de steden waar de Franstalige vluchtelingen zich vestigden, de door de katholieke orden verlaten kerken ter beschikking van de Walen moesten worden gesteld. In de context van de Waalse kerken wordt dit de “eerste Toevlucht” genoemd.